De dierenarts heeft altijd gelijk 


Elk jaar is het weer een feest. Nieuwe veulens zijn een bron van vreugde en blijdschap. Al direct bij het vaststellen van de vroege dracht door middel van echografie wordt steevast de vraag gesteld of het geslacht van het veulen te zien is. Ik antwoord dan dat dat zo vroeg nog niet mogelijk is, maar dat ik dat wel kan horen met een stethoscoop.

Dan buig ik me over de buik van de merrie, luister aandachtig, frons mijn wenkbrauwen alsof ik de windrichting peil, de sterrenstand overweeg en de bloedsomloop van het ongeboren veulen analyseer. Dan volgt het oordeel: “Het wordt een hengstje.” De eigenaar knikt bewonderend en noteert het in gedachten of in de telefoon. Ik beloof het “even in de administratie te zetten” — en schrijf in de patiëntenkaart: merrieveulen.


10 maanden later wordt het veulen geboren. De eigenaar tilt een achterbeentje op van het veulen en roept vol verbazing “Je had het toen goed! Ontzettend knap. Je hebt het gewoon gehoord!”. Er is geen aanleiding om de administratie in te duiken.  Óf ze lachen me vriendelijk uit en zeggen: “Nou, het is dus tóch geen hengstje dokter. Je zat er naast”. Daarop pak ik rustig de patiëntenkaart erbij; ik kan immers niet van alle dragende merries onthouden wat het geslacht van het veulen is. Ik wijs de eigenaar op de aantekening van 10 maanden daarvoor  en zeg: “Hmmm, ik heb toen toch echt “merrieveulen” opgeschreven... Ik denk dat u zich vergist heeft bij het noteren”.


Of ik het nou goed had of niet: iedereen is blij met het nieuwe veulen.  En het beste van alles:  het is maar weer bewezen dat de dierenarts altijd gelijk heeft. 





Tijdens een maagonderzoek bij een talentvol dressuurpaard werd ik onlangs aangesproken door een alleraardigste dame met de vraag of ze mocht meekijken. De eigenaresse had geen bezwaar, dus ik daarmee ook niet. Op mijn vraag wat haar interesse  was, vertelde ze dat ze iriscopisch specialist voor paarden was. Om dat te worden, zo vertelde ze, had ze een heuse opleiding gevolgd. Het geplastificeerde certificaat met de titel “Holistic Equine Iridologist”, speels gedrukt in vrolijke regenboogkleuren, toverde ze met trots tevoorschijn uit haar koffertje — naast een vergrootglas, een regenboogposter, en een apparaatje dat het midden hield tussen een iPad en een zaklamp.


Voor zowel de eigenaresse als voor mij was de wereld van de iridologie (iriscopie) geheel onbekend. We vroegen haar vrijblijvend te laten zien wat ze zoal deed. Zo gezegd – zo gedaan. Ze richtte het apparaat op een oog van het paard, wees op een geel streepje zo’n beetje op zes uur, en zei: “Zie je: duidelijk leverbelasting.” Ik zag een pupil. Zij zag een lever. Ze vertelde ook dat het paard waarschijnlijk last had van opgeslagen emoties in de dunne darm. Want het regenboogvlies op tien uur oogde wat ‘troebel’.


Toen ik voorzichtig vroeg hoe dat zat met zenuwbanen, pupilreflex, histologie, of het simpele feit dat het regenboogvlies toch vooral uit pigment en bindweefsel bestaat, gleed dat soepeltjes langs haar gecertificeerde zelfvertrouwen. Haar antwoord: “Ik zie het.” Daarna volgde een waterval van orgaanafwijkingen, blokkades en ‘onbalans’. Alles op basis van pigment, lichtinval en intuïtie.


Ik begreep er weinig van, maar één ding wist ik zeker: ze bedoelde het oprecht goed. Iridologie is geen vak voor cynici. Het vraagt geloof, betrokkenheid, en mensenkennis. En dat had ze allemaal. Zij hoefde niets te weten, niets te meten. Alleen maar te zien. En als het tegenzat: te voelen. Des te meer kleuren in het oog, des te dieper de inzichten. Of in elk geval het gesprek.


Een diagnose krijg je niet — dat mag namelijk niet. Iridologie “signaleert zwaktes.” Het maakt matches op basis van intuïtie, onderbuik en een fraaie oogopname met een indrukwekkend apparaat. AI zal ongetwijfeld ook een steentje bijdragen. Als het paard geneest: zie je wel. Als het niet geneest: dan zat het dieper. Of was het energetisch. Of karmisch. Of genetisch. Altijd holistisch. Maar nooit onzin.


Ik moest denken aan een Amerikaanse man die zelf ooit iridoloog was. Inmiddels arts, kijkt hij terug met spijt. Zijn verhaal leest als een schuldbekentenis: hoe hij geloofde in de iris als spiegel van het lichaam, hoe hij zijn praktijk opbouwde, zijn eerste camera kocht, zijn eerste ‘veranderingen’ zag — tot hij ontdekte dat de enige constante in al die iriskleuren de zaklamp was, in alle antwoorden de manipulatieve wijze van de vraagstelling. En bovenal: zijn verbeelding.


De meeste alternatieve behandelaars menen het oprecht goed. Ze geloven écht dat ze iets bijdragen. Hun cliënten ook. Want wie luistert er nog écht naar mensen? Hoe vaak word je nog met zoveel toewijding aangekeken? Als een  zelfverzekerde dame met een glanzend certificaat, een interessant apparaat en een kalmerende stem je vertelt dat jouw paard ‘iets met de milt’ heeft en dat dit waarschijnlijk te maken heeft met het vasthouden van verdriet opgedaan in de veulenjeugd — dan voelt dat prettig. Je vergeet dan gewoon even dat je dat verdriet ook gewoon projectie kunt noemen.


Misschien ben ik ouderwets. Misschien ben ik bevooroordeeld. Maar zolang ik het oog van een paard zie als een manier om licht binnen te laten, en niet als handleiding om trauma’s en orgaanschade te detecteren, voel ik me een stuk zekerder van mijn diagnoses.


En mocht ik ooit alsnog de neiging voelen om blokkades te lezen in een regenboogvlies? Dan weet ik dat het tijd is om zelf een afspraak te maken. Bij de opticien.  Of bij een psycholoog. Maar dan wel een echte.


Galblaaskakerij


Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken — zo luidt het gezegde. Maar wat als we het paard helemaal niet meer in de bek (mond) kìjken? Zelfs niet als het ons iets probeert te vertellen? In mijn praktijk kom ik steeds vaker paarden tegen die zijn behandeld met methoden die weinig of niets met diergeneeskunde te maken hebben. Eigenaren horen over blokkades, trauma’s, 'niet geaard zijn' of energetische processen. Het klinkt en oogt betrokken en zorgzaam — maar in de praktijk ontbreekt vaak elke vorm van verantwoordelijkheid. Er wordt zelden iets onderzocht, laat staan gedocumenteerd. Er wordt vooral gezegd wat past binnen het gewenste verhaal.


Als het verhaal belangrijker wordt dan het paard

Zonder diploma-eis, zonder registratieplicht en zonder toezicht verandert zorg in bevestiging, onderzoek in interpretatie en onderbouwing maakt plaats voor overtuiging.  Die verschuiving is tegenwoordig geen uitzondering meer. In een tijd waarin voelen, vinden, weten en denken steeds vaker door elkaar lopen, wordt deskundigheid ondermijnd door zelfoverschatting. En wie niet doorheeft dat hij iets niet weet, klinkt vaak het meest overtuig(en)d — zeker voor wie wíl geloven. Dat geldt in de media, in de politiek, in de gezondheidszorg — en in toenemende mate ook in de paardenstal. Influencer is tegenwoordig een beroep en iedereen mag zich behandelaar noemen. 


Conclusie of diagnose

In de paardensector zie ik hoe alternatieve behandelaars hun 'diagnoses' presenteren met grote stelligheid. Hun conclusies zijn zelden medisch onderbouwd, vaak een mengsel van jargon, overtuiging en geruststellende (licht)taal. Alles past — zolang je het verhaal accepteert. Sociale media, blogs en fora versterken dit effect. Ik herinner me een geval waarin werd gesproken over “energetische release” en “intergenerationeel trauma”. Het paard stond rustig. De eigenaar keek toe. Maar wat me vooral bijbleef: hoeveel er werd gezegd, zonder ook maar iets te meten, te palperen of te onderzoeken. Wat ik miste: lichamelijk onderzoek, klinisch redeneren, begrijpelijke uitleg, logica, verantwoording. Kortom: nog geen begin van een diagnose. Een thermometer, anamnese, palperen, kijken en ruiken vertellen in de juiste handen  (vaak)  meer dan welk duur apparaat ook — zeker meer dan een Lechner-antenne of zogenaamde frequentiemeter. Zulke apparaten meten niets, verklaren niets en dragen niets bij. Toch worden ze veelvuldig ingezet. Niet omdat ze werken, maar omdat ze overtuigen. Zo sterk zelfs, dat menig “Lechner-paard” naar verluidt door het leven gaat met een zieke galblaas. Ach ja — dat een paard helemaal geen galblaas hééft, nemen we dan maar voor lief. Kletspraatjes vermomd als zorg. Ik noem het Galblaaskakerij.


Wanneer zorg verdwijnt

En dat is het risico: dat we échte zorg niet meer herkennen als die niet in het verhaal past. Of erger: dat we het paard die zorg onthouden. De gevolgen zijn zelden acuut, maar stapelen zich op. Klachten blijven onopgemerkt of worden weggewuifd. Fysieke oorzaken raken versluierd door symboliek. En niemand is aanspreekbaar: geen verslaglegging, geen toetsing, geen verantwoordelijkheid. Een hardnekkig voorbeeld zie ik in gebitsbehandelingen door mensen zonder enige veterinaire opleiding. Diagnostiek ontbreekt, diergeneesmiddelen, inclusief sedatiemiddelen, worden toegepast zonder bevoegdheid en enige bekwaamheid. Techniek zonder kennis. Gewoon omdat het kan. Tijd dat regelgeving én handhaving in beweging komen —  ter bescherming van goedbedoelende eigenaren maar vooral voor het welzijn van het paard.


Alternatieve diergeneeskunde kan een waardevolle aanvulling zijn

Laat er geen misverstand over bestaan: dit is geen aanklacht tegen álle vormen van alternatieve diergeneeskunde. Acupunctuur, kruiden, manuele/mesotherapie — mits zorgvuldig toegepast — kunnen zeer waardevolle aanvullingen zijn. Er zijn zowel dierenartsen als niet-dierenartsen die zich hier serieus in scholen, en hun bevindingen professioneel blijven toetsen. Mijn zorg richt zich dus niet op hen, maar op de wildgroei aan (gal)blaaskakerij: verhalen die zich vermommen als zorg, maar elk spoor van verantwoordelijkheid missen. Als het verhaal belangrijker wordt dan het paard, dan is er iets grondig mis.


Terug naar de basis

Misschien mogen we een (gegeven) paard dan niet in de bek kijken — maar in het belang van het paard én de eigenaar is het de hoogste tijd dat we dat toch maar wél doen. Gewoon old school.


Met aandacht. Met vakmanschap. Met zorg.